En de boer ploegde (niet) voort… De gevolgen van het faillissement van de (ver)pachter

Het is al lang geen discussie meer dat landbouwers – of beter agrarisch ondernemers – failliet kunnen verklaard worden. In de praktijk brengt een faillissement heel wat gevolgen met zich mee. Specifiek voor het faillissement van een agrarisch ondernemer, speelt dikwijls de vraag naar het lot van een lopende pachtovereenkomst. Aangezien het faillissement niet automatisch de beëindiging van een lopende overeenkomst met zich meebrengt en de pachtwetgeving ook niet in zo’n beëindiging voorziet, moet de curator een standpunt innemen. Dit blijkt niet altijd een sinecure en de curator moet op zoek moet naar een evenwicht tussen de “strikte” pachtwetgeving en het “soepel(er)” insolventierecht.

Algemene principes

Uitgangspunt van de insolventiewet is de continuïteit van de overeenkomst. De faillietverklaring maakt in de regel geen einde aan een lopende overeenkomst. Enkel overeenkomsten die intuïtu personae zijn gesloten of waarin een (geoorloofde) ontbindende voorwaarde is voorzien, vormen een uitzondering. Wel voorziet de insolventiewet in een correctie op dit principe. Meer bepaald stelt artikel XX.139 WER dat de curator de mogelijkheid heeft om een overeenkomst niet verder uit te voeren en éénzijdig te beëindigen “wanneer het beheer van de boedel dit noodzakelijkerwijs vereist”.

Het zou verkeerd zijn te stellen dat artikel XX.139 WER aan de curator een vrijblijvend keuzerecht geeft, al is de algemene tendens dat meer en meer een extensieve interpretatie wordt weggegeven aan de mogelijkheid tot beëindiging.

De pachtovereenkomst vormt geen uitzondering, en wordt niet automatisch beëindigd in geval van het faillissement van één van de partijen. Een uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde is verboden. De curator van een ondernemer die betrokken partij is bij een pachtovereenkomst (als pachter of verpachter) zal dus standpunt moeten innemen.

Het faillissement van de pachter

Zoals gezegd, zal de curator in de meeste gevallen de activiteiten niet verderzetten. Dit impliceert dat de verderzetting van een pachtovereenkomst vaak niet meer nodig is. Bovendien kunnen de verplichtingen die eraan verbonden zijn het beheer van de boedel inderdaad bemoeilijken, zodat een éénzijdige beëindiging nodig (en verantwoord) is. Zo’n éénzijdige beëindiging is niet steeds zonder de nodige “besognes”. Zo zal in vele gevallen de vraag rijzen wat het lot is van de oogst (als de pachtgronden bewerkt zijn), eventuele constructies die op de pachtgrond zijn aangebracht,…

Concreet kan de curator twee beslissingen nemen.

Ofwel zet hij de overeenkomst verder. In de praktijk gebeurt dit doorgaans alleen wanneer er sprake is van een overdracht van de activiteit, waarbij ook de pacht in haar geheel kan overgaan. De curator moet zich in voorkomend geval realiseren dat de verderzetting boedelschulden creëert. Ook moet aangenomen worden dat de curator, eens hij beslist om verder te zetten, zich naderhand niet meer kan beroepen op de “éénvoudige” beëindigingmogelijkheid voorzien in artikel XX.139 WER maar dan zal moeten terugvallen op de modaliteiten van het pachtrecht.

De curator moet er ook rekening mee houden dat de verpachter het faillissement van haar pachter zou kunnen aangrijpen om toch vroegtijdig een einde te (proberen) stellen aan de overeenkomst. Eén strekking binnen de rechtspraak stelt dat de verdere uitbating van een landbouwbedrijf door de curator qualitate qua de gerechtelijke ontbinding zou rechtvaardigen omdat er dan geen sprake (meer) zou zijn van een “persoonlijke uitbating door de pachter”. Deze strekking is omstreden en er bestaan – terecht – dissidente opinies.

Ofwel zal de curator de overeenkomst beëindigen. Deze beslissing zal ten eerste tot gevolg hebben dat de verpachter zal beschikken over een schuldvordering ten aanzien van de gefailleerde voor alle bedragen waarop hij aanspraak kan maken ingevolge de beëindiging. Dit betreft een vordering in de massa. Omgekeerd zal de curator in sommige gevallen ook qualitate qua aanspraak kunnen maken op vergoedingen. Meest voorkomend is de vergoeding voor de verbetering van de grond (“prijzij”), maar ook gebouwen of constructies kunnen aanleiding geven tot een aanspraak ten aanzien van de verpachter.

Het faillissement van de verpachter

Ook in geval van het faillissement van de verpachter zal de curator standpunt moeten innemen.

Een verderzetting lijkt, hoewel de concrete omstandigheden steeds bepalend zullen zijn, niet erg evident. De curator moet zich immers realiseren dat een pachtovereenkomst bijzonder moeilijk te beëindigen is, en de vergoedingen die aan zo’n (vervroegde) beëindiging gekoppeld zijn, aanleiding kunnen geven tot hoge boedelschulden.

Anderzijds is ook de beëindiging niet helemaal evident. Los van het feit dat deze beslissing vaak noodzakelijk – en in die zin ook te verantwoorden – zal zijn, kunnen we er niet om heen dat het principe van beëindiging met onmiddellijke ingang haaks staat op de sterk bescherming die een pachter geniet volgens de pachtwetgeving. In de praktijk zal het dan ook wenselijk zijn dat er maximaal gestreefd wordt naar een minnelijke regeling, waarvoor dan wel de medewerking van alle betrokkenen nodig is.

Conclusie

De beslissing over het lot van de pachtovereenkomst in de afwikkeling van een faillissement vormt bij uitstek een kwestie waar de belangen van verschillende betrokkenen haaks op elkaar staan en waar vooral een pragmatische insteek zege viert.

Deze bijdrage is een verkorte versie van een bedrage van de hand van Astrid Lescouhier en Jan-Willen Vanhoutte die verschenen is in de het Tijdschrift voor Agrarisch Recht 2023, afl. 4.

Facebook
LinkedIn
Picture of Astrid Lescouhier

Astrid Lescouhier

Astrid Lescouhier analyseert haarfijn alle juridische problemen. Ze is advocaat sinds 2014 en sinds 2020 ook curator. Ze houdt van juridische uitdagingen en zoekt altijd precies de goede oplossing. Ze combineert een passie voor het vak, met gevoel voor recht en rechtvaardigheid. Haar eerste bekommernis is steeds het belang van de cliënt.