Het insolventierecht en in het bijzonder de reorganisatieprocedure onderging in september 2023 belangrijke wijzigingen. Voor een bespreking van deze wijzigingen verwijzen wij naar één van onze eerdere blogposts. Met de wet van 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen, zijn ondertussen ook de fiscale aspecten van de reorganisatieprocedure aangepast aan de nieuwe wetgeving. De belangrijkste wijziging situeert zich op het vlak van de gevolgen van een akkoord met de schuldeisers over de (gedeeltelijke) kwijtschelding van schuld. In essentie komt het erop neer dat er hier – in tegenstelling tot vroeger – geen definitieve fiscale vrijstelling meer voor bestaat Tijd dus voor een nader onderzoek.
Van kwijtschelding naar winst
Niet zelden voorziet een reorganisatieplan opgesteld in het kader van een reorganisatie in de gedeeltelijke of volledige kwijtschelding van een schuld. Anders gezegd, vraagt de schuldenaar een reductie op haar schulden. Bij een goede uitvoering van het plan komt dan uiteindelijk een deel van de schuld definitief te vervallen.
Boekhoudkundig gezien levert de kwijtschelding van een schuld een uitzonderlijke opbrengst op die in de regel belastbaar is als winst. De kwijtschelding als onderdeel van een reorganisatie bezorgt een onderneming – wiens continuïteit bedreigd is – zo extra belastbare winst en dus potentieel ook nieuwe fiscale schulden. Dit is uiteraard nogal tegenstrijdig met het idee achter de reorganisatieprocedure.
Hoe het was
Om daaraan tegemoet te komen, voorzag het oude artikel 48/1 WIB dat de winst die voortvloeide uit de kwijtschelding in een reorganisatieplan vrijgesteld werd van belasting. Deze vrijstelling was definitief en gold zowel voor het collectief als (gerechtelijk) minnelijk akkoord. Hoewel omstreden en betwist, werd het buitengerechtelijk akkoord uitgesloten van de gunst.
Hoe het is
Met de wet van 28 december 2023 kwam de wetgever deels op haar stappen terug. Het principe van de definitieve kwijtschelding wordt namelijk teruggeschroefd en vervangen door een tijdelijke kwijtschelding. Nieuw artikel 48/1, tweede lid WIB voorziet voortaan dat “(…) het vrijgestelde bedrag wordt opgenomen in de belastbare grondslag van het derde tot en met het zesde belastbare tijdperk volgend op dat waarin de volledige tenuitvoerlegging van het minnelijk akkoord of het plan werd bewerkstelligd”.
Anders gezegd zal de fiscus toch nog langs de kassa passeren. Niet meteen, maar wel in de jaren na de tenuitvoerlegging van het reorganisatieplan. In het derde tot het zesde belastbare tijdperk zal de onderneming de kwijtgescholden winst immers gespreid moeten opnemen in haar belastbaar resultaat, wat leidt tot een uitgestelde belasting.
Als troostprijs is het toepassingsgebied van de tijdelijke vrijstelling wel uitgebreid naar het buiten-gerechtelijk minnelijk akkoord.
Hoe het zal worden
De beslissing om de definitieve vrijstelling om te zetten naar een tijdelijke vrijstelling en te opteren voor een uitgestelde belasting, is al bij al te betreuren. Op het eerste zicht draagt ze alvast niet bij tot de populariteit van de procedure, die al onder druk stond. De initiatieven van de (insolventie) wetgever om de reorganisatie net aantrekkelijker te maken, lijken minstens deels teniet gedaan door de (fiscale) wetgever. Men zou haast vergeten dat het om dezelfde instantie gaat.
Uiteraard zou het overdreven zijn om te besluiten dat dit het einde van de reorganisatieprocedure betekent. De voordelen ervan wegen wel degelijk nog steeds op tegen de nadelen. Evident moet de fiscale impact ook steeds geval per geval bekeken worden. Bovendien geloven optimistische zielen in een potentiële wijziging in het stemmingsgedrag van de fiscus, die misschien sneller geneigd zal zijn om voor een plan te stemmen. Eerst zien, dan geloven, al zou een kentering in die richting zeker welgekomen en gepast zijn.
Het valt hoe dan ook af te wachten hoe de fiscus de regeling zal toepassen en wat de uiteindelijke impact is op de slaagkansen van een reorganisatie.